maandag 1 september 2014

Een woord dat iedereen zou moeten kennen: traprepliek

Traprepliek:
(zelfst nw)
Definitie: het moment wanneer ons pijnlijk accuraat te binnen schiet wat wij hadden moeten zeggen
Herkomst: een vervlaamsing van het Franse spreekwoord ‘l’esprit de l’escalier’ letterlijk ‘geestigheid op de trap’. Origineel is het dus een te laat bedachte grappige respons op een opmerking. De term is bedacht door Diderot toen hij dit zelf een keer meemaakte terwijl hij onderaan een trap stond.
Naast dat het gewoon een prachtig woord is voor een zeer herkenbaar fenomeen, is het dus ook nog bedacht door een beroemd, dood persoon. Ik zie alleen maar heel veel redenen om het zo vaak mogelijk te gebruiken.

maandag 18 augustus 2014

Vroeger

Vroeger was alles beter. Dat weten we allemaal, maar soms vergeet je het even. Afgelopen weekend was ik op Lowlands. Ik had niet verwacht dat ik mezelf tegen het einde had kunnen betrappen op de gedachte waarom het niet altijd zo zou kunnen zijn. Direct daarna werd ik weer even op mijn plaats gezet door Simone van Saarloos. Maar eigenlijk paste zelfs dat in het geheel, omdat het waar was en omdat ze haar column mocht voordragen terwijl de directeur van Lowlands op de eerste rij zat.
De dag erop zat ik in de pendelbus op weg naar Lelystad. Naast me zat een man die wel gegaan was, maar die eigenlijk vond het vroeger beter was. Glimlachend hoorde ik hem aan, maar zijn verhaal pakte me niet. Ik dacht aan een zin die ik tegenkwam in een boek met literaire citaten die je in een hoekje van het festivalterrein door een dichter op je arm kon laten schrijven.

Alles wat ik zie bestaat zo ontzettend

De waterdichte stift was minder zwart dan eerst, maar je kon de woorden nog steeds lezen op mijn onderarm. Laat later alles vroeger maar beter zijn geweest, dacht ik. Als er geen zinnen meer zijn die me vijf minuten lang naar een papier doen staren.

maandag 30 juni 2014

De ware aard van maar..!

In het kader van dingen-die-je-alleen-kan-verzinnen-als-je-te-veel-tijd-hebt, wil ik het vandaag graag met jullie hebben over een woord: ‘maar’. ‘Maar’ wordt zo veel gebruikt dat er ongetwijfeld boeken over volgeschreven zijn, maar (!) dat doet er niet nu niet toe. Mijn ontdekking gaat daar aan voorbij. Want wat heb ik ontdekt! Als je alle data door verschillende formules haalt en er dan nog een paar goocheltrucjes mee doet, blijk ‘maar’ eigenlijk een zeikerig, gemeen bemoeiwoord te zijn. En dat meen ik: als ‘maar’ een persoon zou zijn, had iedereen een hekel aan hem/haar. Ik zal dit even toelichten:
Toen ik op een middag heel veel te doen had, en ik dat lekker voor me uit lag te schuiven terwijl ik de minder-witte plekjes op mijn plafond telde, schoot me ineens een vraag te binnen: wat zou er gebeuren als je ‘maar’ zou vervangen voor een naam?
Uiteraard een zeer logische en nuttige vraag. Met een, dat mag ik wel stellen, wereldschokkend antwoord dat in mijn ogen de ware aard van dit ogenschijnlijk zo onschuldige woord blootlegt… Laat ik een paar voorbeelden uit deze tekst nemen*:

• Er [zijn] ongetwijfeld boeken over volgeschreven, maar dat doet er nu niet toe
(een gewone, alledaagse zin)
• Er [zijn] ongetwijfeld boeken over volgeschreven, Greta dat doet er nu niet toe
(Greta is een zeikerig kutwijf dat niet op kan houden over boeken die volgeschreven zijn)

• Ik gebruik hier Greta, maar dat is niet omdat ik iets tegen Greta’s heb
(wederom een normale zin)
• Ik gebruik hier Greta, Greta, dat is niet omdat ik iets tegen Greta’s heb
(Greta moet eens ophouden zich overal mee te bemoeien)

• En nog twee, niet omdat het moet maar omdat het kan
• En nog twee, niet omdat het moet Greta omdat het kan

(ze is niet alleen een bemoeial, ze heeft ook nog eens geen gevoel voor humor)

• Ik weet dat het niet lang meer duurt, maar ik kan gewoon niet meer
(‘ik’ is een zeur)
• Ik weet dat het niet lang meer duurt, Greta ik kan gewoon niet meer
(Greta is een slavendrijver)
Mocht je nu nog steeds niet overtuigd zijn, neem dan eens een kijkje op mijn website: www.maar=gemeen.nl . Verder wil ik alleen maar even zeggen dat ik blij ben dat ik eindelijk de moed heb verzameld om dit tegen jullie uit te spreken. Ik dank jullie voor jullie aandacht, en ik hoop dat we er samen voor kunnen zorgen dat ‘maar’ uit onze taal verdwijnt: WEG MET MAAR..!**

* ik gebruik in de voorbeelden de naam Greta, maar (!) dat is niet omdat ik iets tegen Greta’s heb
** wie nu denkt: wat is dit nu weer voor onbegrijpelijk creatief gebruik van leestekens. Dank u wel dat u denkt dat ik tot zo'n vrijheid-van-de-geest in staat ben, maar ik moet u teleur stellen: ik heb het geleend. De geestelijk vader is te vinden op de markteting-afdeling van de FEBO:



zaterdag 19 april 2014

ollekebolleke

Dames en heren, mag
ik nu uw aandacht dan
toon ik mijn kunsten zo
goed als dat gaat
't is echt niet mak’lijk zo’n
ollekebolleke
toch is hij klaar en zelfs
best adequaat

Ik ben niet bang

In groep vier op de basisschool vroeg de meester een keer aan de klas waar we bang voor waren. Eerst vroeg hij wie er bang was voor monsters. Ik en een paar andere kinderen staken onze hand op. Daarna vroeg hij wie er bang was voor boeven en enge mannen die rare dingen willen. De overige kinderen staken hun hand op (behalve drie die daar te stoer voor waren). Ik niet. Ik heb blijkbaar een zeer goede jeugd gehad waarin ik nooit een man ben tegengekomen die rare dingen wilde, en boeven kende ik alleen uit cartoons, waar ze of stiekem goed waren, of aan het einde van de aflevering achter slot en grendel verdwenen. Monsters leken me veel enger, die kon je niet eens zien…
De meester was het daar niet mee eens. Dat je bang was voor enge mannen en boeven begreep hij wel. Maar monsters bestaan niet, en het was dom om daar bang voor te zijn.
Erg veel deed dat me niet. Vanaf dat moment vond ik de meester stom en ik ging gewoon door met knuffelforten bouwen tegen het Donker En Alles Wat Zich Daarin Verschool, en zweefde nog steeds net boven de wc zodat de arm die daarin verstopt zat me niet te pakken kon krijgen.
Maar ook ik werd ouder. En op een gegeven moment moest ik toegeven dat de stomme schoolmeester zijn zin had gekregen. Er zaten steeds minder armen in de wc verstopt en ik hoefde niet per se de lichtjes op de gang en de overloop aan te knippen om veilig mijn bedje te bereiken. Kortom: ik was niet meer bang in het Donker. Ik kon na een tijdje zelfs genieten van de stilte en de rust die het met zich meebracht.
Deze bevrijding had een onverwacht vervolg. Het Donker was namelijk het enige concrete waar ik echt bang voor was geweest. Spinnen doen me alleen iets als ze heel erg groot zijn, en dat gevoel dat je achtervolgd word door een eend (wat trouwens een fictieve angst is, sorry 9gag) heb ik ook nooit mogen ervaren. Van de tandarts kreeg ik een cadeautje als ik dapper was, en ik heb lang haar dus de schaar van de kapper blijft altijd op veilige afstand.
Maar je kan niet nergens bang voor zijn. Als iemand aan je vraagt ‘waar ben je bang voor?’ dan verwachten ze een antwoord. Iedereen is immers ergens bang voor.
Ik natuurlijk ook. Maar dit op zo’n vraag is het niet de bedoeling dat je over verlatingsangst, jeugdtrauma’s of faalangst begint. Je vertelt iets ludieks, zodat zij je even kunnen uitlachen, waarna jij hen kan uitlachen om hun gebreken. Een enkeling zal in een hipsterige (even tussendoor, Word herkend het woord ‘hipsterig’ gewoon) bui zelfs een vriendenboekje aangeschaft hebben, waar je dan tussen je ‘mooiste lievelingskleur’ en je ‘favoriete held’ je ‘grootste angst’ kan opschrijven.
Maar dat gaat dus lastig als je geen concrete angst hebt. Er zit dus maar een ding op: liegen. Ik fantaseer mijn angsten bij elkaar zodat er in hun gedachten monsters op het matrasje onder mijn bed slapen, en ze de meisjes achter mij in de spiegel zien staan. Ik lieg en lieg en lieg en lieg. Ik lieg net zolang tot de leugens mijn dromen binnenwandelen en voorspellingen gaan doen over wat er gebeurt als ze erachter komen. Ze leiden mijn aandacht af in de hoop dat ik me verspreek of iets heel anders in het vriendenboekje schrijf dan de bedoeling is. Het zweet breekt me uit, mijn handen beginnen te trillen. Oh wat ben ik blij dat ik nergens bang voor ben.


woensdag 12 maart 2014

Stille nacht

Dit verhaal heb ik een tijdje geleden opgestuurd voor de verhalenwedstrijd van de UK. Jammergenoeg is het niet uitgekozen, maar ik wilde het toch plaatsen.



'Tijd is een rivier, een niet te stuiten stroming van al het geschapene. Het ene is niet eerder zichtbaar dan op het moment dat het snel voorbij wordt gesleurd en het andere komt eraan drijven om op zijn beurt weer te worden weggeveegd.’
Marcus Aurelius


Marjon loopt de avond in en rilt even. Het is warm voor de tijd van het jaar, maar het is januari dus dat zegt niet zo veel. Ze kijkt om zich heen naar een plaats waar ze kan gaan zitten. Iets verderop staat een houten bankje. De jongen die erop zit heeft zijn armen om zich heen geslagen en kijkt van het gebouw af, naar de gracht en de wereld daar achter.
Omdat er verder niet echt een geschikte plek lijkt te zijn, gaat ze maar naast hem zitten. De bank is nat, maar daar komt ze pas achter als het al te laat is. De kou druipt door haar jas en broek haar bovenbenen binnen.
Pogingen tot ontspanning stranden. Haar ogen schieten steeds naar de deur. Om haar gedachten te ontvluchten, kijkt ze naar de mensen om zich heen: naar buiten gespuwd door de hitte van het feest, staan ze in groepjes te roken of te lachen. Af te koelen in de nacht.
Het lijkt wel alsof iedereen om haar heen iemand heeft om mee te praten behalve zij. En de jongen aan de andere kant van de bank.
Maar ook dat duurt niet lang. Uit de deuropening komt een dronken, peervormige jongen gewaggeld. Hij lacht hard om iets wat iemand binnen zegt, stommelt naar het bankje en ploft tussen haar en de stille jongen neer.
‘Kerel,’ zegt hij luid. ‘Kerel, nu moedje-eventjesheelgoenaarmijluistere.’ De combinatie van alcohol en de hitte van binnen heeft zijn wangen vuurrood gekleurd. ‘Daarbinne‘ - Hij wijst naar de deur - ‘daarbinne, daarzijnme toch een stelletje lekkere wijven aan ut dansen! Kerel, dawiljegewoonnie wé-ten.’
Geen reactie. De peer zucht.
‘En ik weet,’ vervolgt de laatste zijn pleidooi, ‘ik weet dat ut nie makkeluk is, hè. Maar Kerel, luister als da wijf d’r kut zo nodig aan een ander moet geve, dan is zo’n heks jou toch gewoonnie waard?’
‘Ik wil er niet over praten.’
‘Nee dat weedikookwel, maar ik heb drank op, dus het kan me niet bommen. Echt Kerel - nee nu moet je even naar mij luistere - echt, neem gewoon zo’n dronken chick mee naar huis vanavond. As jet nie voor jezelluf doet, doe’t dan voor mij, want ik krijgem nie meer omhoog vanavond hoor.’ – een bulderende lach – ‘En nee, ik duld geen tegenspraak. Je gaat mee!’
De peer staat zwalkend op en pakt de jongen bij zijn onderarm beet. Maar die blijft zitten. Hij kijkt de peer geïrriteerd aan en zwijgt. De peer blijft een tijdje sjorren en zeggen dat hij geen tegenspraak duldt, maar er is geen beweging in de jongen te krijgen.
Uiteindelijk laat hij los, mompelt iets over ‘koppig’ en ‘helpen’ maar beweegt zich toch richting de deur. Als hij daar bijna is, draait hij zich echter om kijkt Marjons kant op. ‘Zeg meissie vanme,’ - Heeft hij het tegen mij? Denkt ze. Waarom? - ‘ik weedadiknu niet op ut meest sjar… uh sja… sjamantst ben, maar uh…’ Zijn stem zakt weg. Marjon kijkt voor de zoveelste keer naar de deur om te zien of Suzan eraan komt. Voor de zoveelste keer wordt ze teleurgesteld.
De peer schrikt wakker en kijkt haar bijna helder aan. ‘Jij bent een mooi meissie, kaju gewoon eve metum prate? Kweet dajum nie kentenzo, maar…’ Hij zoekt naar woorden in zijn wazige hoofd. ‘Kmaakme gewoon een beetje zorrege om hem, snappie?’ Hij kijkt haar smekend aan. De drank lijkt een soort kind in hem naar boven te brengen. Een dronken, peervormig kind.
Marjon is zo verbaasd dat ze maar knikt. Hij knikt ook, en loopt dan het feestgeruis weer in. In de deuropening geeft hij iemand een high five.
Omdat ze niet weet wat ze anders zou moeten doen. Omdat Suzan er niet is om ongemakkelijk mee te zwijgen. Omdat ze liever wil dat Suzan, als ze nog komt, haar aantreft terwijl ze met iemand anders zit te praten… Ze schuift over de bank naar de jongen toe en kijkt naar hem.
‘Hoi.’
‘Hoi.’
Hij blijft voor zich uit kijken, naar de gracht. Dit was het makkelijke gedeelte.
‘Hoe heet je?’
‘Eh Karel… En jij?’
‘Marjon.’
Er valt weer een stilte. De avond is doorzeefd met stilte. Er komen nieuwe mensen uit de deur. Suzan is er niet bij.
‘Het is wel een goeie vriend, hoor. Als hij dronken is wordt hij alleen een beetje...’
Hij denkt dat ze daarom naar de deur kijkt. Ze glimlacht naar hem, en zwijgt. Ze wil iets zeggen. De avond redden, niet alleen voor hem maar ook voor zichzelf. Ze wil, als Suzan terugkomt, aan haar laten zien dat het haar in haar eentje best lukt. Dat ze heus niet afhankelijk is van haar aanwezigheid. Ze moet dit toch ook alleen kunnen? Suzan kan het ook alleen. Die staat nu nog steeds binnen, in de hitte bij die zonnebril en die muts.
Marjon had hen belachelijk gevonden. Het was loeiheet binnen, en bovendien stikdonker. Ze had in Suzans oor gegrapt of er ook nog ergens iemand met een koptelefoon rond zou lopen. Ze had het niet begrepen.
De zonnebril leek aan Suzan vastgeplakt te zitten en de muts verloor zijn interesse in Marjon toen hun gesprek strandde op ‘En is dat een leuke studie?’ ‘Ja hoor.’ De muziek kwam niet boven hun zwijgen uit.
Marjon had oogcontact met Suzan gezocht, maar die zag haar niet eens. Ze schreeuwde dingen in de oren van de beide jongens, en zij in de hare en de conversatie bleef bij hen. Hoe langer Marjon daar stond, hoe meer het bonken van de muziek in haar oor, de kolkende massa mens om haar heen en de dikke, zweterige lucht samen begonnen te klonteren tot een soort rivier van geluid en hitte die haar onder water leek te trekken. Ze kon Suzan nog wel zien, maar horen was onmogelijk. Niemand hoorde haar zeggen dat ze naar de wc ging.
Marjon raapt haar moed bij elkaar en vraagt aan Karel: ‘Waar maakte je vriend zich zo’n zorgen om?’
Karel zucht. ‘M’n vriendin…. Of ex eigenlijk.’ Zijn zwarte krullen hangen voor zijn ogen. Hij aarzelt, haalt een pakje sigaretten uit zijn jaszak en steekt er een aan. Dan pas praat hij weer verder. ‘Weet je, ik dacht gewoon dat ik voor altijd bij haar zou blijven.’ Weer een zucht. ‘Ik… ik dacht gewoon dat ik haar had gevonden weet je, de ware. Gewoon in een keer goed gegokt. En ik dacht gewoon dat zij dat ook… dat zijn ook voor altijd…’ - zucht - Er komt een poefje sigarettenrook mee naar buiten.
Marjon weet niet wat ze moet zeggen, waar deze openheid ineens vandaan komt. Maar ze dwingt zichzelf om het gesprek gaande te houden, al is het maar om de stilte te bevechten. ‘Misschien was dat te veel gevraagd…’ Er komt niemand uit de deur gelopen.
‘Te veel gevraagd? Hoezo? Wat bedoel je?’ Verontwaardigd en verbaasd. Ze schrikt ervan.
‘Nou ja, voor altijd dat…. dat is ook wel heel lang. Misschien was ze bang? Je vraagt wel veel van haar hè? Als ze dat waar moet maken.’
Hij blijft haar aankijken. Ineens maakt hij een wild armgebaar. Er vliegen asvlokjes van zijn sigaret door de lucht. ‘Ja natuurlijk is dat lang! Dat is toch de focking bedoeling, of ben ik nou gek!?’ Die laatste woorden schreeuwt hij. Een paar mensen kijken hun kant op.
Marjon snapt niet waarom ze het voor haar opneemt. Ze weet nauwelijks meer of ze nog tegen de jongen praat, of tegen zichzelf. ‘Ik… ik denk gewoon dat ze weet dat iemand dat niet kan waarmaken, dat eeuwige. Want alles is toch eigenlijk eindig? En ze dacht misschien dat ze je teleur ging stellen en toen dacht ze…’ haar gehakkelde woorden vallen op de straat, ze bereiken hem nauwelijks, want zijn sigarettenrook blaast ze weg. Ze raapt ze op en probeert het nog een keer. ‘Eindeloosheid bestaat niet. Niet echt. Uiteindelijk is alles gewoon eindig. Het enige wat mensen doen is daartegen vechten, het einde uitstellen. Maar het bestaat gewoon niet. Niks geen eeuwig leven, niks geen “liefde is voor altijd” of “in onze herinneringen zal je nooit sterven”. Alles is focking eindig. Je moet zulke dingen niet beloven, je kan iemand alleen maar pijn doen!’
Hij zwijgt. Lang. Steekt de sigaret in zijn mond en schudt zijn hoofd. Hij inhaleert en richt zijn blik op de gracht. ‘En waarom,’ zegt hij dan, ‘denk je dat je me dat zo nodig moet vertellen?’
De vraag verbaast haar. Waarom? Ergens lang geleden slaat iemand een arm om haar schouders. Eenzame, onzichtbare schouders. De stem die bij die arm hoort lacht. ‘Wij zijn echt hè? Wij zijn voor altijd.’ Marjons ogen schieten naar de deur. Ze zegt niks.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Je snapt het niet. Niemand snapt het. Wat heb ik nou aan een pleidooi over eeuwigheid? Ik wil haar gewoon terug! Dat is alles. Ik wil haar en geen dronken vriend die me kerel noemt of wildvreemde kutwijven die me belachelijk proberen te maken. Zij is alles wat ik wil.’
Hij kijkt haar recht aan. Wat bizar, denkt ze, hoe twee mensen zo eenzaam in een hoekje van de wereld terecht kunnen komen en elkaar recht aan kunnen kijken zonder een idee te hebben van waar ze mee bezig zijn. Ze had films gezien waarin ogen boekdelen konden spreken, en boeken gelezen waarin mensen er waarheid in vonden. Maar nu hij haar aankijkt is het enige wat ze voelt ongemak en de afwezigheid van al die dingen.
Hij wendt zijn hoofd af en kijkt weer naar de gracht. Ze volgt zijn blik en wacht. Waarop weet ze niet, maar het gesprek voelt voor haar gevoel nog niet af. Er moet nog een einde komen, een slot met een moraal of een troost of in elk geval iets. Dat heeft ze toch op z’n minst wel verdient?
Karel lijkt daar anders over te denken. Hij neemt nog een flinke hijs en staat dan op zonder iets te zeggen. Ze volgt hem met haar ogen tot hij door de deur verdwijnt en ze hem niet meer kan zien.
Nu is ze weer alleen. Suzan is weg, Karel is weg, en voor haar gevoel is de avond dat ook. Ze staat op en loopt naar de gracht. Ze loopt met de stroming mee en hoort hoe het feestgeruis langzaam verdwijnt.
Dan is alles weer stil.

zaterdag 1 februari 2014

Subwaykunst

Soms vind je ineens iets, ergens op een vergeten stukje van de wereld (achterin het collegeblok van het afgelopen semester) waarvan je denkt: dit MOET ik aan de wereld laten weten want dit is gewoon té geweldig! Soms heb je dat gewoon.
En soms niet. Maar dat maakt niet uit. Deze vondst is gewoon grappig met een scheut onbegrijpelijke meligheid waar ik jullie maar al te graag mee wil vervelen.
Dan nog een kleine toelichting, speciaal voor de krulharigen onder u: dit is dus wat er gebeurd als twee meiden met een talent voor tijdverdrijven op een donkere dinsdagavond verdwaald bij de Subway aanspoelen…

Met dank aan Lotte Wijbrands

1.

dit is Johan
Johan is een aardappel
Stort. Op Giro 555.
(Lotte)

2.

Servetje, Servetje
hoe gáát het met je
je voelt je niet goed?
weet niet wat je moet?
niet zo tevreden met je bestaan?
maar laat je dan ook een keertje gaan!
want servetje, wat let je!
je leeft maar een keer
echt, gerecycled word je niet meer
(Anna)

3.

I’m alive
So very alive
I could eat
your but,
That’s how
alive I am
(Anna)

4.

Een chicken teriyaki graag met
Zes gram minder vet.
En ik vraag u om een gunst
Doet u mij nog een servet
Dan maak ik subwaykunst
(Lotte)

5.

Dit is Samantha.
Samantha is een Milkakat.
Stort. Op Giro 555.
(Lotte)

6.

Dit is een gedicht.
Een gedicht zonder verschijning.
Een gedicht zonder woorden.
Een gedicht zonder jou.
Dit is gedicht zonder iets.
Dit gedicht is zonder niets.
(Lotte)

Dit is té mooi
voor deze wereld
ik huilde gewoon té
hard weet je wel
(Anna)

7.

dit is de asexuele broer/zus van Pino en Bigbird hij is wit, omdat hij op alle vlakken neutraal is. Daarom heb je hem ook nog nooit op tv gezien, want neutraal is niet leuk voor kinderen noch volwassenen. Zelf heeft hij weinig te zeggen over de situatie
(Anna)


8.

Er was eens een broodje
Die la in zijn blootje
In de vitrine
O, o, wat een strop
Tot een meisje zich meldde
Het broodje bestelde
En toen, na twee happen:
Het broodje was op.
(Lotte)

9.

(Anna)

Verveling? Verveling? Wie zei daar verveling?
Verveling bestaat niet, alleen subwayservetjes
en net iets te veel tijd…

Lottegw.blogspot.nl

zaterdag 11 januari 2014

Chaos

Vanmiddag ga ik met een vriendin naar Amsterdam. Toen ik mijn moeder daar vanochtend aan herinnerde, zei ze: ‘Niks vergeten hè!’ Een vrij logische reactie, bij de meeste mensen. Bij mij niet. Bij mij is het namelijk nooit de vraag óf ik iets ga vergeten, het is wát ik ga vergeten, en of het vergetene van dermate groot belang is dat ik last krijg van zijn afwezigheid. Dit is geen overdrijving, het is een waarheid als een koe die te pas en te onpas uit de sloot kan worden getrokken als ik even niet meer weet wat ik moet zeggen. Gegarandeerd een lach of grinnik als respons.
Ik heb me hier inmiddels bij neergelegd. Ik weet dat ik een chaos in mijn hoofd heb die me van tijd tot tijd extra geld en moeite kost. Omdat ik mijn fietssleutel weer eens kwijt ben, of mijn jas in een ander lokaal heb laten hangen. Of erger: laatst had ik een broek van veertig euro gekocht, maar die heb ik na het afrekenen nooit aan kunnen doen want ik was hem al kwijt voordat ik thuis was. En herfst vorig jaar kreeg ik het voor elkaar om mijn pinpas kwijt te raken en hem anderhalve week later (toen ik al een nieuwe had aangevraagd) terug te vinden in mijn portemonnee. Ook heb ik een keer de kistjes van een vriendin van me in de bus laten liggen, en ben ik meerdere keren mijn busabonnement kwijt geraakt. De lijst is inmiddels zo lang dat ik ongetwijfeld enkele kopstukken over het hoofd heb gezien.
Het punt is alleen dat ik er nooit iets van leer. Dat komt omdat het in de meeste gevallen wel weer goed komt. De kistjes kon ik een halve week later gewoon ophalen op het busstation, en zoveel kost een nieuwe pinpas nou ook weer niet. Oké, die broek was vervelend maar een week daarna vond ik daadwerkelijk een heleboel van mijn kwijtgeraakte spijkerbroeken gewoon bij mijn broertje in de kast. Zelfs mijn iPhone, die ik in de zomervakantie verloor op een camping in Swaziland bleek (nadat we de gehele reisbus over de kop hadden gehaald) keurig naar de receptie te zijn gebracht.
Ik probeer inmiddels wel een beetje voorzorgsmaatregelen te treffen. Ik laat altijd meteen ergens meerdere reservesleutels van maken, omdat ik weet dat ik ze nodig ga hebben, en ik dwing mezelf om belangrijke dingen die ik moet bewaren in een laatje te gooien (een map is teveel werk, dat ga ik toch niet doen). Het jammere van chaos (ook als die zich in je eigen hoofd bevind) is alleen dat het de onvoorspelbaarheid zelve is. Hoe zeer ik mijn best ook zal doen, hij kan ieder moment toeslaan. Als je het mij vraagt is het een kwestie van tijd voor het een keertje echt mis gaat. Heel erg vind ik dat niet, ik ben nou eenmaal zo. Bovendien kan ik toch niet veel meer doen dan afwachten.
Eigenlijk vraag ik me vooral af, of het een goed verhaal zal worden.