vrijdag 13 maart 2015

zelfportret

Bij beeldende kunst mochten we een zelfportret maken, in de ruimste zin van het woord.
Je pakte een groot vel papier uit de la en zei: ‘Dit ga ik helemaal vol krabbelen.’ Zo kon je met andere mensen blijven praten, en je nauwkeurigheid de ruimte geven. Ik vond dat het bij je paste. Voor mezelf timmerde ik een boekenkastje, ik zou hem later vullen. Je zei dat het lawaai maakte en vroeg of ik niet op de gang kon gaan werken.
Je kreeg je papier niet op tijd vol. Ik wilde tegen je zeggen dat dat ook bij je paste, maar ik zweeg en sloeg de laatste spijker op zijn plaats. Vanuit mijn ooghoek zag ik hoe je met de papiersnijder een stuk van het papier sneed. Toen je niet keek raapte ik het stuk op en vouwde er een vliegtuigje van. Ik legde hem in mijn boekenkast.

dinsdag 17 februari 2015

Appelscha

Ik ben er nog nooit geweest, in Appelscha. Tegen mezelf zeg ik dat het komt omdat het toeval dat wil, maar eigenlijk is het omdat ik bang ben dat het best wel normaal dorp blijkt te zijn. En door weg te blijven is er altijd nog die minuscule kans, dat kleine beetje hoop dat het toch…
Het begon allemaal lang geleden, toen je nog beeldbuizen had die gezellig implodeerden als ze op de grond vielen. Ik had mijn neus tegen het glas van het toestel gedrukt en bestudeerde de flikkerende groene, rode en blauwe vlakjes. Als ik een paar meter naar achter liep zag ik een presentator achter een desk, maar van zo dicht bij waren er alleen die lichtjes.
Toen ik wat verder bij het scherm vandaan ging zitten zag ik dat de presentator en zijn desk waren veranderd in een kleine woonkamer. Op de bank zat een oud echtpaar. De man met de microfoon naast hen vertelde dat ze de jackpot hadden gewonnen.
‘Wat bent u van plan met al dat geld?’ vroeg hij aan de vrouw.
Ze dacht even na. ‘Nou, mijn man en ik, wij wilden altijd nog graag een keer een weekendje naar Appelscha.’
‘Naar Appelscha?’ vroeg de presentator, te verbaasd om beleefd te zijn.
‘Ja, dat leek ons wel leuk, toch Jannes?’
‘Ja,’ zei Jannes.
Ik was de vierkante lichtjes helemaal vergeten. Dit korte fragment had zo veel vragen bij me opgeroepen, dat ik het niet eens merkte dat de presentator en zijn desk weer tevoorschijn kwamen zodat er iets ernstigs besproken kon worden. Met mijn onschuldige, kapitalistische hoofd kon ik er niet bij waarom die mensen zo veel geld zouden willen uitgeven aan een weekendje in Appelscha. Wat kon er in Appelscha zijn dat zo duur is, dat je er pas heen kan als je de jackpot gewonnen hebt?
De vragen hebben mijn hoofd niet meer verlaten. Elke keer als ik het woord ‘Appelscha’ hoor, komen ze weer terug. Van mijn broertje hoorde ik dat er een pretpark was met een rupsachtbaan, maar daar hield het ook wel mee op. En mijn vader zei af en toe dat er een bijzondere vogel zat, die hij wilde bekijken. Maar rupsen en vogels heb je overal, ook bijzondere rupsen en vogels. Er moest dus iets anders zijn, maar wat?
Hoe langer ik nooit in Appelscha was geweest, hoe bijzonderder de plek werd.
In mijn hoofd zag ik geheime tuinen voor me, met fruitbomen waar gouden appels aan groeien die alleen hele rijke mensen met gouden tanden kunnen opeten. Ik bedacht parelmoeren zwembaden, met water dat zo licht is het net lijk alsof je vliegt wanneer je er in zwemt. Of misschien is er wel een bioscoop waar je de hoogtepunten van je leven nog één keer kan zien, op het witte doek. Maar dan zonder kreukels, alsof het een echte film was en jij een filmster. Wat ben je toch bijzonder, dat had je nooit gedacht.

Ik vertel op feestjes wel eens over dit echtpaar. Er wordt altijd om gelachen en steevast roept er iemand dat die mensen vast hele blije kinderen hebben.
Ik lach altijd met ze mee. Als mensen denken dat ze grappig zijn, is het niet moeilijk om ze stiekem uit te lachen. Want in mijn hoofd zie ik gouden appels en parelmoeren zwembaden. En daardoorheen wandelt een oud echtpaar, hand in hand. Ze voelen zich een filmster, zo bijzonder. Dat hadden ze nou nooit gedacht.

maandag 1 september 2014

Een woord dat iedereen zou moeten kennen: traprepliek

Traprepliek:
(zelfst nw)
Definitie: het moment wanneer ons pijnlijk accuraat te binnen schiet wat wij hadden moeten zeggen
Herkomst: een vervlaamsing van het Franse spreekwoord ‘l’esprit de l’escalier’ letterlijk ‘geestigheid op de trap’. Origineel is het dus een te laat bedachte grappige respons op een opmerking. De term is bedacht door Diderot toen hij dit zelf een keer meemaakte terwijl hij onderaan een trap stond.
Naast dat het gewoon een prachtig woord is voor een zeer herkenbaar fenomeen, is het dus ook nog bedacht door een beroemd, dood persoon. Ik zie alleen maar heel veel redenen om het zo vaak mogelijk te gebruiken.

maandag 18 augustus 2014

Vroeger

Vroeger was alles beter. Dat weten we allemaal, maar soms vergeet je het even. Afgelopen weekend was ik op Lowlands. Ik had niet verwacht dat ik mezelf tegen het einde had kunnen betrappen op de gedachte waarom het niet altijd zo zou kunnen zijn. Direct daarna werd ik weer even op mijn plaats gezet door Simone van Saarloos. Maar eigenlijk paste zelfs dat in het geheel, omdat het waar was en omdat ze haar column mocht voordragen terwijl de directeur van Lowlands op de eerste rij zat.
De dag erop zat ik in de pendelbus op weg naar Lelystad. Naast me zat een man die wel gegaan was, maar die eigenlijk vond het vroeger beter was. Glimlachend hoorde ik hem aan, maar zijn verhaal pakte me niet. Ik dacht aan een zin die ik tegenkwam in een boek met literaire citaten die je in een hoekje van het festivalterrein door een dichter op je arm kon laten schrijven.

Alles wat ik zie bestaat zo ontzettend

De waterdichte stift was minder zwart dan eerst, maar je kon de woorden nog steeds lezen op mijn onderarm. Laat later alles vroeger maar beter zijn geweest, dacht ik. Als er geen zinnen meer zijn die me vijf minuten lang naar een papier doen staren.

maandag 30 juni 2014

De ware aard van maar..!

In het kader van dingen-die-je-alleen-kan-verzinnen-als-je-te-veel-tijd-hebt, wil ik het vandaag graag met jullie hebben over een woord: ‘maar’. ‘Maar’ wordt zo veel gebruikt dat er ongetwijfeld boeken over volgeschreven zijn, maar (!) dat doet er niet nu niet toe. Mijn ontdekking gaat daar aan voorbij. Want wat heb ik ontdekt! Als je alle data door verschillende formules haalt en er dan nog een paar goocheltrucjes mee doet, blijk ‘maar’ eigenlijk een zeikerig, gemeen bemoeiwoord te zijn. En dat meen ik: als ‘maar’ een persoon zou zijn, had iedereen een hekel aan hem/haar. Ik zal dit even toelichten:
Toen ik op een middag heel veel te doen had, en ik dat lekker voor me uit lag te schuiven terwijl ik de minder-witte plekjes op mijn plafond telde, schoot me ineens een vraag te binnen: wat zou er gebeuren als je ‘maar’ zou vervangen voor een naam?
Uiteraard een zeer logische en nuttige vraag. Met een, dat mag ik wel stellen, wereldschokkend antwoord dat in mijn ogen de ware aard van dit ogenschijnlijk zo onschuldige woord blootlegt… Laat ik een paar voorbeelden uit deze tekst nemen*:

• Er [zijn] ongetwijfeld boeken over volgeschreven, maar dat doet er nu niet toe
(een gewone, alledaagse zin)
• Er [zijn] ongetwijfeld boeken over volgeschreven, Greta dat doet er nu niet toe
(Greta is een zeikerig kutwijf dat niet op kan houden over boeken die volgeschreven zijn)

• Ik gebruik hier Greta, maar dat is niet omdat ik iets tegen Greta’s heb
(wederom een normale zin)
• Ik gebruik hier Greta, Greta, dat is niet omdat ik iets tegen Greta’s heb
(Greta moet eens ophouden zich overal mee te bemoeien)

• En nog twee, niet omdat het moet maar omdat het kan
• En nog twee, niet omdat het moet Greta omdat het kan

(ze is niet alleen een bemoeial, ze heeft ook nog eens geen gevoel voor humor)

• Ik weet dat het niet lang meer duurt, maar ik kan gewoon niet meer
(‘ik’ is een zeur)
• Ik weet dat het niet lang meer duurt, Greta ik kan gewoon niet meer
(Greta is een slavendrijver)
Mocht je nu nog steeds niet overtuigd zijn, neem dan eens een kijkje op mijn website: www.maar=gemeen.nl . Verder wil ik alleen maar even zeggen dat ik blij ben dat ik eindelijk de moed heb verzameld om dit tegen jullie uit te spreken. Ik dank jullie voor jullie aandacht, en ik hoop dat we er samen voor kunnen zorgen dat ‘maar’ uit onze taal verdwijnt: WEG MET MAAR..!**

* ik gebruik in de voorbeelden de naam Greta, maar (!) dat is niet omdat ik iets tegen Greta’s heb
** wie nu denkt: wat is dit nu weer voor onbegrijpelijk creatief gebruik van leestekens. Dank u wel dat u denkt dat ik tot zo'n vrijheid-van-de-geest in staat ben, maar ik moet u teleur stellen: ik heb het geleend. De geestelijk vader is te vinden op de markteting-afdeling van de FEBO:



zaterdag 19 april 2014

ollekebolleke

Dames en heren, mag
ik nu uw aandacht dan
toon ik mijn kunsten zo
goed als dat gaat
't is echt niet mak’lijk zo’n
ollekebolleke
toch is hij klaar en zelfs
best adequaat

Ik ben niet bang

In groep vier op de basisschool vroeg de meester een keer aan de klas waar we bang voor waren. Eerst vroeg hij wie er bang was voor monsters. Ik en een paar andere kinderen staken onze hand op. Daarna vroeg hij wie er bang was voor boeven en enge mannen die rare dingen willen. De overige kinderen staken hun hand op (behalve drie die daar te stoer voor waren). Ik niet. Ik heb blijkbaar een zeer goede jeugd gehad waarin ik nooit een man ben tegengekomen die rare dingen wilde, en boeven kende ik alleen uit cartoons, waar ze of stiekem goed waren, of aan het einde van de aflevering achter slot en grendel verdwenen. Monsters leken me veel enger, die kon je niet eens zien…
De meester was het daar niet mee eens. Dat je bang was voor enge mannen en boeven begreep hij wel. Maar monsters bestaan niet, en het was dom om daar bang voor te zijn.
Erg veel deed dat me niet. Vanaf dat moment vond ik de meester stom en ik ging gewoon door met knuffelforten bouwen tegen het Donker En Alles Wat Zich Daarin Verschool, en zweefde nog steeds net boven de wc zodat de arm die daarin verstopt zat me niet te pakken kon krijgen.
Maar ook ik werd ouder. En op een gegeven moment moest ik toegeven dat de stomme schoolmeester zijn zin had gekregen. Er zaten steeds minder armen in de wc verstopt en ik hoefde niet per se de lichtjes op de gang en de overloop aan te knippen om veilig mijn bedje te bereiken. Kortom: ik was niet meer bang in het Donker. Ik kon na een tijdje zelfs genieten van de stilte en de rust die het met zich meebracht.
Deze bevrijding had een onverwacht vervolg. Het Donker was namelijk het enige concrete waar ik echt bang voor was geweest. Spinnen doen me alleen iets als ze heel erg groot zijn, en dat gevoel dat je achtervolgd word door een eend (wat trouwens een fictieve angst is, sorry 9gag) heb ik ook nooit mogen ervaren. Van de tandarts kreeg ik een cadeautje als ik dapper was, en ik heb lang haar dus de schaar van de kapper blijft altijd op veilige afstand.
Maar je kan niet nergens bang voor zijn. Als iemand aan je vraagt ‘waar ben je bang voor?’ dan verwachten ze een antwoord. Iedereen is immers ergens bang voor.
Ik natuurlijk ook. Maar dit op zo’n vraag is het niet de bedoeling dat je over verlatingsangst, jeugdtrauma’s of faalangst begint. Je vertelt iets ludieks, zodat zij je even kunnen uitlachen, waarna jij hen kan uitlachen om hun gebreken. Een enkeling zal in een hipsterige (even tussendoor, Word herkend het woord ‘hipsterig’ gewoon) bui zelfs een vriendenboekje aangeschaft hebben, waar je dan tussen je ‘mooiste lievelingskleur’ en je ‘favoriete held’ je ‘grootste angst’ kan opschrijven.
Maar dat gaat dus lastig als je geen concrete angst hebt. Er zit dus maar een ding op: liegen. Ik fantaseer mijn angsten bij elkaar zodat er in hun gedachten monsters op het matrasje onder mijn bed slapen, en ze de meisjes achter mij in de spiegel zien staan. Ik lieg en lieg en lieg en lieg. Ik lieg net zolang tot de leugens mijn dromen binnenwandelen en voorspellingen gaan doen over wat er gebeurt als ze erachter komen. Ze leiden mijn aandacht af in de hoop dat ik me verspreek of iets heel anders in het vriendenboekje schrijf dan de bedoeling is. Het zweet breekt me uit, mijn handen beginnen te trillen. Oh wat ben ik blij dat ik nergens bang voor ben.